Wat is de betekenis van STATIST?

2025-07-28
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

STATIST

m. (-en), (ton.) figurant, stomme medespeler.

2025-07-28
Woordenboek vreemde woorden

A. Kolsteren en Ewoud Sanders (1994)

Statist

vr. statiste [v. Du. Statist] toneelspeler zonder sprekende rol, figurant.

2025-07-28
De vreemde woorden

Fokko Bos, Dr. O. Noordenbos (1955)

Statist

figurant, stomme rol in een toneelstuk.

2025-07-28
Woordenboek Engels (EN-NL)

Dr. F.P.H. van Wely (1951)

statist

statisticus.

2025-07-28
Duits woordenboek (DU-NL)

Dr. H. W. J. Kroes (1951)

Statist

figurant (op toneel).

2025-07-28
De Kleine Winkler Prins

Winkler Prins (1949)

Statist

in het buitenl. gebruikelijke benaming voor ons figurant, ongenoemde speler zonder spreekrol in theater en film.

2025-07-28
Kramers woordentolk

Jacon Kramers Jz (1948)

statist

m. figurant; stomme-rolvervuller op het toneel.

2025-07-28
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

statist

(sta'tist) m. (-en) Ton. figurant.

Wil je toegang tot alle 12 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-28
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

statist

m. (-en), 1. (hist.) aanhanger van de Zuidned. partij die in 1789 de Brabantse omwenteling veroorzaakte en die opkwam m.n. voor de rechten van de staten; 2. figurant, stomme medespeler.