stark
I. 1. stijf, strak; 2. naakt; bar; stark and stiff, stijf en strak; stark lunacy (madness), de (je) reinste krankzinnigheid; II. absoluut, gans, geheel en al; stark blind, stekeblind; stark mod, stapelgek; stark naked, moedernaakt.
Dr. F.P.H. van Wely (1951)
I. 1. stijf, strak; 2. naakt; bar; stark and stiff, stijf en strak; stark lunacy (madness), de (je) reinste krankzinnigheid; II. absoluut, gans, geheel en al; stark blind, stekeblind; stark mod, stapelgek; stark naked, moedernaakt.
Dr. H. W. J. Kroes (1951)
sterk, krachtig; dik, corpulent; zwaar (v. sigaar); eine starke Auflage, een grote oplaag; starke Schmerzen haben, hevige pijnen hebben; das ist meine starke Seite nicht, daar ben ik niet sterk in; eine starke Stunde, een goed uur; das ist starker Tabak, dat is kras; ein Angriff met stärksten Kräften, een aanval met zeer sterke krachten;...
Grasduin in meer dan 507 woordenboeken en encyclopedieën. Krijg toegang tot maar liefst 2.316.291 begrippen, 37.599 spreekwoorden en 78.030 synoniemen.
Word nu vriend van Ensie!
Jozef Verschueren (1930)
(sjtark) (Johannes) Duits natuurkundige, ° 1874, was hoogleraar te Würzburg ; bekend om zijn onderzoekingen over spektraalanalyse. Nobelprijs 1919.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: