STAART
m. (-en), 1. het achterste uiteinde van een dier, hetzij een afzonderlijk aanhangsel vormend van de romp, hetzij de voortzetting van de romp achter deaars: hagedissen hebben vaak een lange staart; — inz. het behaarde verlengstuk van de ruggegraat bij viervoetige dieren: paarden met fraai behaarde staarten; een wolf heeft een neerhan...