STAANDEVOETS, STAANDSVOET(S)
bw., 1. (nog gew. in Z.-Ned.) terwijl de voet nog staat, staande: we zullen een glas bier gaan drinken, maar staandevoets. 2. terstond, dadelijk: ik bied de tros staandevoets de keizer aan (Staring). 3. (gew. in Zuidn.) met gestrekte, aan elkaar sluitende voeten: staan(d)svoet springen.