SPROTJE
o. (-s), 1. kleine sprot. 2. (sold.) geheel der uitrustingsstukken. 3. (volkst.) kluitje, hoopje, hoeveelheid: een heel sprotje vreemde zegels.
Van Dale Uitgevers (1950)
o. (-s), 1. kleine sprot. 2. (sold.) geheel der uitrustingsstukken. 3. (volkst.) kluitje, hoopje, hoeveelheid: een heel sprotje vreemde zegels.
Marc De Coster (2020-2025)
1) (1935) (inf.) kluit, hoeveelheid, hoop. Syn.: bende*; bonk*; dot*; hap*; kluit*; kwak*; mop*; peut*; plomp*; pluk*; poep*; puist*; schep*; schuif*; sloot*; stoot*; straal*; strot*; zooi*; zootje*. • Voor de derde en laatste maal was ik met een sprotje flesse op weg naar bove, toen de neusies van Piet z'n schoene in de knoop raakte …....
Grasduin in meer dan 507 woordenboeken en encyclopedieën. Krijg toegang tot maar liefst 2.316.291 begrippen, 37.599 spreekwoorden en 78.030 synoniemen.
Word nu vriend van Ensie!
Wiktionary (2019)
sprotje - Zelfstandignaamwoord 1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord sprot
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: