Wat is de betekenis van sprotje?

2025-07-26
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

SPROTJE

o. (-s), 1. kleine sprot. 2. (sold.) geheel der uitrustingsstukken. 3. (volkst.) kluitje, hoopje, hoeveelheid: een heel sprotje vreemde zegels.

2025-07-26
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

sprotje

1) (1935) (inf.) kluit, hoeveelheid, hoop. Syn.: bende*; bonk*; dot*; hap*; kluit*; kwak*; mop*; peut*; plomp*; pluk*; poep*; puist*; schep*; schuif*; sloot*; stoot*; straal*; strot*; zooi*; zootje*. • Voor de derde en laatste maal was ik met een sprotje flesse op weg naar bove, toen de neusies van Piet z'n schoene in de knoop raakte …....

2025-07-26
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

sprotje

sprotje - Zelfstandignaamwoord 1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord sprot