Wat is de betekenis van SPRAKELOOS?

2025-07-27
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

SPRAKELOOS

bn. bw., 1. het vermogen om te spreken missend; niet bij machte te spreken (op zeker ogenblik, door een uitwendige oorzaak): hij stond, sprakeloos van verbazing. 2. stilzwijgend: sprakeloze gestalten; — bw., zonder te spreken.

2025-07-27
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

sprakeloos

sprakeloos - Bijvoeglijk naamwoord 1. niet kunnende spreken Woordherkomst afgeleid van spraak met het invoegsel -e- met het achtervoegsel -loos

2025-07-27
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

sprakeloos

sprakeloos - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: spra-ke-loos 1. wie niet kan praten van verbazing ♢ ik was sprakeloos toen hij van zijn plannen vertelde Bijvoeglijk naamwoord: spra-ke-loos ... is sprakelozer dan ......

2025-07-27
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Sprakeloos

adj. & adv., sprakeleas, stom.

2025-07-27
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

sprakeloos

bn., bw.; de spraak missende, stom inz. voor korte tijd: fig. sprakeloze angst; de menigte stond sprakeloos.

2025-07-27
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

sprakeloos

(’spra:kəlo:s) bn. (...loze) en bw. 1. van het spraakvermogen verstoken. Syn. stom. 2. zonder te spreken.

2025-07-27
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

sprakeloos

bn. en bw., niet bij machte te spreken, m.n. door aandoening: hij stond — van verbazing.

2025-07-27
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

SPRAKELOOS

SPRAKELOOS - bn. zonder spraak, het vermogen om te spreken missen, inz. voor korten tijd : hij stond sprakeloos van verbazing, hij was stom van verbazing. SPRAKELOOSHEID, v.

Wil je toegang tot alle 13 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-27
Prisma Nederlands Fries

Unieboek | Het Spectrum (2025)