Wat is de betekenis van spast?

2025-07-25
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

spast

(1977) (jeugd) scheldw. voor een nerveus persoon; iemand die zich krampachtig gedraagt. Niet in het WNT. In de Duitse jeugdtaal: Spastiker. • Ik zeg tegen die spast : mijn hier houwe hè. (Yvonne Keuls: Jan Rap en z’n maat. 1977) • Spast: iem. met een tic. (Kristiaan Laps: Nationaal scheldwoordenboek. 1984) • Spast: iem...

2025-07-25
Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

spast

(jeugdtaal) nerveus persoon; iemand die zich krampachtig gedraagt. Reeds bij Laps. Twee weken geleden, tijdens het door hem gewonnen grastoernooi in Queens, maakte hij een lijnrechter uit voor ‘domme spast’. (Het Parool, 29/06/2001)