Soupe, soupé
I. soupe: soep; snede brood, in bouillon geweekt; soupe grasse, vleessoep; soupe maigre, magere soep; soupe populaire, spijsuitdeling; une soupe au lait, fig. een vaatje buskruit; venez prendre la soupe avec nous, komt u een bordje soep bij ons eten = bij ons dineren; tailler la soupe, het brood snijden voor de soep; tremper la soupe, de bouillon o...