Sonner
I. luiden; klinken; schallen; rinkelen; aanbellen; slaan [v. uurwerk]; on sonne, er wordt gebeld; sonner à cheval, opstijgen blazen; sonner au feu, brandalarm maken; faire sonner, laten klinken, rammelen met; duidelijk laten horen [een letter]; hoog opgeven van, uitbazuinen; II. luiden (voor); schellen, bellen (om); door luiden (blazen) &rsq...