softie, softy
(1972) (Eng.) (jeugd) veel te zachtaardig persoon; iemand met weinig doorzettingsvermogen; slappeling; halve zachte. Syn.: eitje*; janjurk*; doetje*; watje*. • Je bent een softie geworden. Een zacht gekookt ei ben je, Mam. (Hans Plomp: Brigadier Snuf rookt stuff. 1972) • En nu word je ineens een `softie'. (Rinus Ferdinandusse: De haren...