SOBER
bn. bw. (-der, -st), 1. afkerig van overdaad of overmaat: hij is, leeft zeer sober; — hij is sober in zijn woorden, gebruikt niet veel woorden; een onderwerp sober behandelen, met vermijding van alles wat niet strikt nodig is; — in sobere woorden, onopgesmukt; 2. eenvoudig, niet overvloedig: een sober maal...