SNUITIG
bn., (gemeenz.) snoezig; als (van) een snuitje (4.).
Marc De Coster (2020-2025)
(1910) (inf.) bekoorlijk, snoezig, schattig. 'Wat een snuitig hondje'. • De sfeer van de boerewoning met de groene luiken en de lindeboomen voor den gevel is met moderne middelen prachtig gegeven. Het Heerenhuis - zoo'n statig huis aan de Vecht - dat in Holland staat, is heel mooi, en het hondje en katje op diezelfde prent zijn snuitig…...
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: