Wat is de betekenis van snuiter?

2025-07-24
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

SNUITER

m. (-s), 1. werktuig om de verbrande pit van kaarsen af te knijpen; 2. persoon die snuit; 3. kwant, aanduiding van een persoon, met een bep. gevoelsnuance: 't is een rare snuiter; die vreemde snuiters hebben er niets mee nodig; die snuiter zijn we al eens meer tegengekomen.

2025-07-24
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

snuiter

(1950) (Vlaanderen, inf.) neus. Syn.: domper*; gaffel*; gevel*; giechel*; gok*; klomp*; klus*; knol*; komkommer*; luifel*; tromp*; vonk*; voorgevel*; zinksnijer*; zoutvat*. • Snuiter. M. Neus. (L. Lievevrouw-Coopman: Gents Woordenboek. 1950)

2025-07-24
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

snuiter

snuiter - Zelfstandignaamwoord 1. zonderling 2. (gereedschap) werktuig lijkend op een schaar om de verbrande pit van kaarsen af te knijpen (de kaars te snuiten) Woordherkomst afgeleid van snuiten met het achtervoegsel -er

2025-07-24
Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

snuiter

(meestal voorafgegaan door rare of vreemde) zonderling mens; raar figuur; verdacht persoon. Bij voorkeur voor jonge personen gebruikt. Klinkt evenwel minder plat en onvriendelijk dan snotneus. Syn.: rare chinees; raarpoteten; rare sausneger; rare snoeshaan.Es kijken, wat dat voor snuiters zijn. (A.M. de Jong, Frank van Wezels roemruchte jaren, 1928...

2025-07-24
De grote encyclopedie van het antiek

Jan Durdik en anderen (1970)

Snuiter

zie Kaarsesnuiter.

2025-07-24
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

snuiter

skêrvormige toestel om die pit van ‘n vetkers mee af te knip; klein bog, ventjie.

2025-07-24
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Snuiter

s., snuter.

2025-07-24
Boevenjargon

Professor Henry Roskam (1949)

snuiter

(z.h.) een tegenstander in de handel.

Wil je toegang tot alle 14 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-24
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

snuiter

m. snuiters (1 een schaar met een huisje er op, om de pit ener vetkaars af te knijpen, vero.; 2 kwant, zonderling): 1. de kaars met een snuiter snuiten; 2. een vreemde snuiter.