snotdolf
(19e eeuw) (scheldw.) kwajongen, bengel, snotneus. Van Dale geeft de varianten 'snotolf' en 'snotdolver'. Huizinga (Vreemde Woorden) geeft enkel 'snotolf'. Een 'snotdolf' is ook een vraatzuchtige roofvis die vooral in de Oosterschelde voorkomt. Kijk ook onder snothannes* voor varianten. • Val dicht jij... snòdolf!... hoonde grootmanneri...