Wat is de betekenis van SNOEPER?

2025-07-24
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

SNOEPER

m. (-s), 1. iem. die snoept, die veel van zoete lekkernijen houdt; 2. liefhebber van vrouwen: ’t is zo’n ouwe snoeper.

2025-07-24
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

snoeper

snoeper - zelfstandig naamwoord uitspraak: snoe-per 1. iemand die graag zoete dingen eet ♢ mijn vader houdt erg van taart, het is een echte snoeper 1. er worden wel snoepers gemaakt, maar niet geboren ...

2025-07-24
Erotisch woordenboek

Hans Heestermans (1977)

snoeper

snoeper - geile, wellustige, soms: overspelige man; vrouwengek. Thans m.n. in de verb. ouwe snoeper. Myn wyf verhuurt de plaats, daar ik behoor te leggen, Aan vreemde snoepers, ROTGANS, Poëzy 663 [1715].‘lk heb het liever zoo, als dat hij... misschien gekheid ging maken met de jonge meisjes daar boven.’ ‘Ja, die ouwe snoeper...

2025-07-24
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Snoeper

s., snobber, sliner, slynder.

2025-07-24
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

snoeper

m. snoepers, snoepertje: een oude snoeper.

2025-07-24
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

SNOEPER

SNOEPER - m. (-s), die snoept, veel van lekkernijen houdt; — (fig.) liefhebber van vrouwen: *t is zoo'n ouwe snoeper. SNOEPSTER, v. (-s), zij die snoept. SNOEPERTJE, o. (-s), kleine snoeper; liefdewoordje tot een klein kind.

2025-07-24
Etymologicum 1573

Cornelis Kiliaan (1573)

snoeper

Cupes, catillo: ciceris fracti & nucis emptor.

2025-07-24
Prisma Nederlands Fries

Unieboek | Het Spectrum (2025)

Wil je toegang tot alle 11 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-24
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2025)