SNEUKELEN
(sneukelde, heeft gesneukeld), (Zuidn.),. 1. snoepen: dat kind sneukelt veel te veel, het zal nog ziek worden ; 2. snuffelend naspeuren ; 3. in ontucht leven. Ook Sneukeren.
Van Dale Uitgevers (1950)
(sneukelde, heeft gesneukeld), (Zuidn.),. 1. snoepen: dat kind sneukelt veel te veel, het zal nog ziek worden ; 2. snuffelend naspeuren ; 3. in ontucht leven. Ook Sneukeren.
Peter Bakema (2003)
(sneukelde, gesneukeld) snoepen. Een espresso in de bar om de hoek om de dag aan te vatten, een aperitief om de hitte door te spoelen, en tussendoor wat sneukelen omdat het absoluut ongezond zou zijn om te lang aan 's lands delicatessen te moeten weerstaan. - FET, 15-02-2003.
Grasduin in meer dan 507 woordenboeken en encyclopedieën. Krijg toegang tot maar liefst 2.316.291 begrippen, 37.599 spreekwoorden en 78.030 synoniemen.
Word nu vriend van Ensie!
J.H. van Dale (1898)
SNEUKELEN - (sneukelde, heeft gesneukeld), (Zuidn.) snoepen: dat kind sneukélt veel te veel, het zal nog ziek worden; — in ontucht leven.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: