SNEPEN
(sneepte, heeft gesneept), 1. (overg.) schuin toelopend afwerken : de zijkanten der duigen worden gesneept op de sneepbank met een draaiende beitel; 2. (onoverg.) (van timmerwerk) met een wigvormige punt of spits toelopende tegen een ander deel eindigen : een staande kant waartegen de einden der schuinse dekdelen snepen.