snappertje
(1922) (Barg.) geluk; meevaller. • Kon je nu nooit niet een snappertje maken. (Israël Querido: De Jordaan: Amsterdamsch epos. Deel 3: Manus Peet. Z.j. (dertiende druk). Eerste druk: 1922) • Snappertje, gelukje. 'Had hij daar even een snappertje aan dat niese. (E.G. van Bolhuis: De Gabbertaal. 1937) •Snappertje: geluk, gelukje....