SMEERBUIK
m. (-en), 1. onderste gedeelte van de buik ; 2. vette, dikke buik ; 3. (Zuidn.) smulpaap.
Van Dale Uitgevers (1950)
m. (-en), 1. onderste gedeelte van de buik ; 2. vette, dikke buik ; 3. (Zuidn.) smulpaap.
Marc De Coster (2020-2025)
1) (16e eeuw) (inf.) iemand met een dikke buik; vandaar: smulpaap, veelvraat. Reeds opgetekend door Kilianus. • Smeerbuik, znw., m . — Smullebroer, F r . gourmand de bonne chère. (Jozef Cornelissen & Jan Baptist Vervliet: Idioticon van het Antwerpsch dialect. 1900) • De smeerbuik zit al tusschen de pannen. Vooruit, laat...
Grasduin in meer dan 507 woordenboeken en encyclopedieën. Krijg toegang tot maar liefst 2.316.291 begrippen, 37.599 spreekwoorden en 78.030 synoniemen.
Word nu vriend van Ensie!
Jozef Verschueren (1930)
('sme:r) (-en) 1. Eig. m. vette,dikke buik. 2. m. en v. Metn. persoon met een smeerbuik. 3. m. en v. Mett. [van 2] lekkerbek.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: