SMAAD
m., g. mv., bejegening die iemands eer, goede naam of aanzien aantast, opzettelijke grievende belediging : iem. smaad aandoen ; smaad lijden, ondervinden ; zich iets tot smaad aanrekenen ; het misdrijf van smaad, opzettelijke aanranding van iemands eer of goede naam door tenlastelegging van een bepaald feit, met h...