Slepend
bn. bw., 1. wat sleept: een slepende gang hebben, niet flink lopen; — (dans) slepende pas, zonder de voeten op te tillen; 2. langdurig: een slepende ziekte; 3. (handel) niet levendig, traag: de handel was slepend; 4. (van een conversatie) niet opgewekt, telkens hokkend; 5. (van klanken) langgerekt: hij speelde...