Wat is de betekenis van sjoecht?

2025-07-23
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Sjoecht

ra., (volkst.) troep, sleep, sliert: daar kwam de hele sjoecht meiden en jongens; daarnaast ook sjoert.

2025-07-23
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

sjoecht

(19e eeuw) (inf.) troep, sliert. Variant: sjoert. • (W. Draaijer: Woordenboekje van het Deventersch dialect. 1896) • Toen kwam de heele sjoert de rooie gang in zingen: Mijnheer van Son enz. (Jac. Van Looy: Jaapje. 1917) • Hoe Romeinen ook gesproken hebben, 'een garstige schotel' en 'een sjoecht hoeren' zijn voor Nederlandse lezers...

2025-07-23
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

sjoecht

m. sjoechten (troep, sleep volk, sliert).

Gerelateerde zoekopdrachten