Sec, sèche
I. droog; gedroogd [vruchten]; zonder regen; dor; niet zoet [v. wijn]; mager, schraal; kort, bars, vinnig; il est sec, fig. hij is blut; hij is platzak; hij is uitgepraat; il fait sec, het is droog; argent sec, gereed geld; consultation sèche, gratis consult; coup sec, tik; knappend geluid; en cinq sec, in één, twee, drie, in e...