schurftkop, schurftlijer
(1910) (scheldw.) slechte, gemene vent; ellendeling. In Vlaanderen: schurftzak. Eigenlijk: iemand die aan schurft lijdt. • Leve de schurftige! Hoera voor den schurftkop! Lang leve de vette kapitalist! (het Volk, 13/11/1910) • Maar de "schurftkop" bleef niet alleen in 't leven: frisch van ziel is hij het bagno uitgekomen. (Nieuwe Rotterda...