Schieben
(schob; geschoben), schuiven, voortschuiven, duwen, voortduwen; prolongeren; rangeren; knoeien, smokkelen; einem etwas in die Schuhe schieben, iem. iets in de schoenen schuiven; Kegel schieben, kegelen; Patrouille schieben, patrouille lopen; einen Pudel schieben, een poedel gooien (kegelen); Wache schieben, wacht kloppen.