Scheur
v. (-en), 1. barst, spleet, kloof: een scheur in een muur; scheuren in hout, in kaas, in de bodem ; 2. plaats waar een weefsel of papier vaneengereten is : een scheur in een hemd, een jas halen ; in het tweede blad van het handschrift zit een scheur ; een rechthoekige scheur, een winkelhaak; 3. (Zuidn.) afgesche...