Scherven
(scherfde, heeft gescherfd), 1. (Zuidn.) schilferen, afbrokkelen: de pot begint te scherven, brokjes verglaassel beginnen los te laten ; 2. (Zuidn.) kerven, kleinsnijden, fijnhakken; 3. (grondw.) door steken fijn verdelen: de grondaanvulling achter bekledingsmuren moet geschieden in dunne lagen, goed aangestampt, nadat de grond fijn is...