Wat is de betekenis van Schaveling?

2025-07-28
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Schaveling

v., het schavelen.

2025-07-28
Vlaams-Nederlands woordenboek

Peter Bakema (2003)

schaveling

(de, -en) schaafsel, (schaaf)krul. De scène in het Publiekstheater is zo goed als leeg, met wat schavelingen op de grond, een boerentafel, een paar krakkemikkige stoelen en af en toe een muur van paletten van waarop meneer de baron tijdens de groteske huwelijksstoet van zijn zoon van achter zijn masker kan neerkijken. - HN, 28-01-2003.

2025-07-28
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

schaveling

Afval van geschaafd hout: schaafkrul, schaafsel. Stinus scheen meer bedroefd dan boos. Hij schudde peinzend het hoofd, nam een paar schavelingen in de hand, DE PILLECYN 1962, 20. Toen het kastje er dan eindelijk stond lag ons hele huis vol zagemeel, vol schaveling, en moesten we brokken losgeslagen gootsteen en stukken weggekapte vloer naar buiten...

2025-07-28
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

schaveling

m. schavelingen (Z.-N. [schaaf]krul).

2025-07-28
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

schaveling

I. ('scha:vəling) m. (-en) (schaaf)krul: -en om de kachel aan te maken. II. (scha've:ling) v. het schavelen.

2025-07-28
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Schaveling

Schaveling - m. (-en), (gow.) schaafsel, schaafkrul.

2025-07-28
Nieuw woordenboek der Nederlandsche taal

I.M. Calisch (1864)

Schaveling

Schaveling, m. (-en), schaafsel.