sapperdeboeren
(19e eeuw) bastaardvloek; uitroep van ergernis. • (Lodewijk Willem Schuermans: Algemeen Vlaamsch Idioticon. 1865) • Gij moet weten als gij — ik wil zeggen als ik — sapperdeboeren, ja, ik ben sedert 15 jaar met Lisa getrouwd. (Désiré Delcroix: Lena. 1872) • Sapperdeboeren! als we dat eens goed konden te wet...