Rut
zn., 1. o., (gew.) onkruid, ruigte (inz. aan de waterkant); 2. m., (Zuidn.) onnozele, flauwe praat.
Van Dale Uitgevers (1950)
zn., 1. o., (gew.) onkruid, ruigte (inz. aan de waterkant); 2. m., (Zuidn.) onnozele, flauwe praat.
W. J. S. Poerwadarminta en dr. A. Teeuw (1950)
Grasduin in meer dan 507 woordenboeken en encyclopedieën. Krijg toegang tot maar liefst 2.316.291 begrippen, 37.599 spreekwoorden en 78.030 synoniemen.
Word nu vriend van Ensie!
Marc De Coster (2020-2025)
(16e eeuw) (inf.) blut; niets bezittend; berooid, platzak. Herkomst onbekend. Misschien een bijvorm van 'rot' (bedorven). In de 15e eeuw bestond de uitdrukking 'Rut en Roy' (arm volk). Een andere mogelijkheid is 'ruit' (schurft en vandaar: armoedig volk). Syn.: afgebrand*; arrempie-af*; broke*; doeffe* zitten; doekoeloos*; aan de gallemieze*; hempi...
Dr. E. Schröder (1980)
Men zegt van iemand dat hij rut is, als hij, in het bijzonder bij het spel, al zijn geld verloren heeft dus: blut is. Zo betekent rut in het algemeen: niets bezittend, berooid. Het woord komt al voor in een zestiende-eeuws Geuzenlied, waar gezegd wordt: Het volck is weynich, haar macht is rut. Daar heeft het woord kennelijk de betekenis: waardeloos...
Dr. F.P.H. van Wely (1951)
I. 1. wagenspoor, spoor, groef; fig sleur, routine; 2. sporen maken in. II. 1. bronst(tijd); 2. bronsten.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: