Wat is de betekenis van run?

2025-07-26
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Run

I. (Eng.), m., 1. het rennen; renloop, inz. (sport) punt bij het cricketspel. 2. stormloop, bep. het in een soort van paniek gelijktijdig opvragen van inleggelden enz. bij een bank of om bankbiljetten in te wisselen: er was een run op die bank, waardoor zij twee dagen haar betalingen moest staken. 3. reis van een schip van een haven naar een...

2025-07-26
Op-en-top Nederlands

Frens Bakker, Els Ruijsendaal, Paul Uljé, Dick van Zijderveld (2022)

run

(zelfstandig naamwoord) [alg.] stormloop - Na de bekendmaking van de eerste coronamaatregelen, volgde er in Frankrijk een stormloop op wijn, in Nederland en Duitsland op wc-papier. [alg.] weghollen ˜ [alg.] loop, duurloop [cricket, honkb] loop [ict] (door)draai, gang, (door)loop [snelheidswedstrijd] rit, ren, ronde

2025-07-26
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

run

run - zelfstandig naamwoord 1. het over korte afstand zo snel mogelijk rennen ♢ bij honkbal levert een run naar de thuisplaat een punt op 2. grote publieke belangstelling ♢ er was een run op de nieuwste iPads...

2025-07-26
Wielersportwoordenboek

Jan Luitzen (2009)

run

→ heat

2025-07-26
Golfsportwoordenboek

Jan Luitzen (2009)

run

(de; -s) 1 - voorwaartse afstand die de bal over de grond rolt na een pitch, als gevolg van topspin of relatief weinig backspin. 2 - slag die over de grond wordt geslagen. Herkomst: Eng.

2025-07-26
Nieuwe Groninger Encyclopedie

P. Brood, A.H. Huussen en J. van der Kooi (1999)

Run

Hardloopwedstrijd over 100 kilometer, bedoeld voor de zogeheten ‘ultralopers’. Begonnen in 1976 op initiatief uit de kring van Aquilo, de Winschoter atletiekvereniging, toen gewonnen door Hans van Kasteren. De Engelsman Martin Daykin was meermaals winnaar.

2025-07-26
Woordenboek vreemde woorden

A. Kolsteren en Ewoud Sanders (1994)

Run

I. [v. MNed. runde, runne = boomschors] gemalen eikeschors als looimiddel voor de bereiding van leder. II. [Eng. = o.a. loop, aanloop, verloop, van to run = o.a. lopen, hardlopen, rennen, hollen] 1. renloop, snelle loop; 2. stormloop, grote toeloop van personen op een gebouw, spec. op een bank die in financiële moeilijkheden ver...

2025-07-26
Vreemd Nederlands

Jan Meulendijks (1993)

Run

stormloop; ren tussen de honken om het hele veld heen (honkbal); gemalen eikeschors

Wil je toegang tot alle 20 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-26
Woordenboek automatisering

Henk Biemond (1985)

Run

Gang Het ononderbroken uitvoeren van een programma, een programmadeel of één of meer bewerkingen.