Wat is de betekenis van Ruispijp?

2025-07-24
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Ruispijp

v. (-en), (veroud.) rietfluit, herdersfluit.

2025-07-24
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

ruispijp

v. ruispijpen (doedelzak; ook: rietpijp, rietfluit).

2025-07-24
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

ruispijp

v. (-en) Veroud. ruisend (6) instrument nl. 1. doedelzak. 2. rietpijp, rietfluit.

2025-07-24
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Ruispijp

[Nederduits rus, riet], v./m. (-en), 1. blaasinstrument uit de renaissance; 2. ben. voor een (meerkorig) orgelregister. De ruispijp heeft een dubbel, in een windkapsel geplaatst riet, en een nauwe cilindrische pijp, die eindigt in een kleine beker. Behalve een duimgat aan de achterzijde zijn er nog zeven vingergaten. In tegenstelling tot wat de n...

2025-07-24
Nieuw woordenboek der Nederlandsche taal

I.M. Calisch (1864)

Ruispijp

Ruispijp, v. (-en), soort blaasspeeltuig. *-ER, m. (-s), bespeler van dit instrument. *...VOORN, *...VOREN, m. (-s), zek. visch, blei.