Ruispijp
v. (-en), (veroud.) rietfluit, herdersfluit.
Grasduin in meer dan 507 woordenboeken en encyclopedieën. Krijg toegang tot maar liefst 2.316.291 begrippen, 37.599 spreekwoorden en 78.030 synoniemen.
Word nu vriend van Ensie!
Jozef Verschueren (1930)
v. (-en) Veroud. ruisend (6) instrument nl. 1. doedelzak. 2. rietpijp, rietfluit.
Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)
[Nederduits rus, riet], v./m. (-en), 1. blaasinstrument uit de renaissance; 2. ben. voor een (meerkorig) orgelregister. De ruispijp heeft een dubbel, in een windkapsel geplaatst riet, en een nauwe cilindrische pijp, die eindigt in een kleine beker. Behalve een duimgat aan de achterzijde zijn er nog zeven vingergaten. In tegenstelling tot wat de n...
I.M. Calisch (1864)
Ruispijp, v. (-en), soort blaasspeeltuig. *-ER, m. (-s), bespeler van dit instrument. *...VOORN, *...VOREN, m. (-s), zek. visch, blei.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: