Wat is de betekenis van Ruid?

2025-07-26
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Ruid

bn. bw., (Zuidn.) 1. (van personen) onbeschaafd, grof, plomp, dom. 2. ruw, wild, woest. 3. (van weer en water) wild, woest, onstuimig.