roethanen
1) (1928) (Barg.) stelen, pikken. Niet in het WNT. Weinig Bargoense woordenboeken vermelden de term. Mogelijk verband met roethaan*. • Het moet, werkelijk waar —, niet prettig zijn door zoo’n goocheme onderschepper van ’n onverlakbaar stuk doelman anderhalf uur te worden in ’t zonnetje gezet, terwijl de menschen op de...