riks, riksie, rikspop
(19e eeuw) (Barg.) verkorting van rijksdaalder. • Je moest maar liever vier riksen geven, dan kan ik meteen voor den jongen een paar nieuwe schoenen koopen. (Justus van Maurik: Krates, een levensbeeld. 1885) • Geef me nege plaatse, eerste rang; 'k zal je maar vooruit betale, want om de duite is 't toch te doen. Dat's nege rikse, hé...