Rĕsurgo
surrexi, surrectum (3); 1. eig., weer opstaan, zich weer oprichten (verheffen); poët., ook van de maan = weer opgaan. | overdr., van personen = zich weer verheffen, in ultionem, Tac., van toestanden = opnieuw opvlammen, weer beginnen, resurgit bellum, Vell., resurgit amor, ontwaakt weer, Verg.; van verwoeste steden en stat...