Reiten
(ritt; geritten), rijden (op rijdier); reitet ihn der Teufel?, is hij door den duivel bezeten?; spazieren reiten, een pleizierritje doen; auf Schusters Rappen reiten, met de benen wagen, te voet gaan; im Schritt reiten, stapvoets rijden; vor dem Anker reiten, op het anker rijden.