Wat is de betekenis van Reisig, reisig?

2025-07-29
Duits woordenboek (DU-NL)

Dr. H. W. J. Kroes (1951)

Reisig, reisig

1. Reisig: rijshout. 2. reisig: gewapend; bereden; die Reisigen, de krijgsknechten te paard, de beredenen.

Gerelateerde zoekopdrachten