Wat is de betekenis van Reif, reif?

2025-07-25
Duits woordenboek (DU-NL)

Dr. H. W. J. Kroes (1951)

Reif, reif

1. Reif: hoepel, band; ring, diadeem, kring; rijp (ijzel). 2. reif: rijp; volwassen; die reifere Jugend, de rijpere jeugd.

Gerelateerde zoekopdrachten