Réfléchir
I. terugkaatsen; afspiegelen; II. peinzen, zich beraden, bezinnen, bedenken, overwegen, zijn gedachten laten gaan, nadenken (à ook sur over); donner à réfléchir, te denken geven; sans réfléchir, ook: onbedachtzaam; III. se réfléchir, teruggekaatst worden, zich afspiegelen.