Redderen
(redderde, heeft geredderd), 1. (overg.) schoonmaken, opruimen: het is geen pretje zo’n vuile boel te moeten redderen; een kamer redderen, aan kant brengen; — (onoverg.) die huismoeder reddert de ganse dag, zij heeft nooit gedaan, is altijd bezig met te regelen, schikken, opruimen enz.; 2. regelen, schikken, in orde...