Raspen
(raspte, heeft geraspt), 1. met een rasp fijnmaken: kaas raspen; rabarberstelen tot moes raspen; 2. afvijlen, gladmaken: een stuk ijzer tot ijzervijlsel raspen; raspen en vegen, om de buitenste schillen van het graan af te scheiden, de punten af te breken enz.; 3. (hist.) met een rasp (3.) verfhout fijnzagen; als dwan...