Wat is de betekenis van Puim?

2025-07-28
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Puim

I. PUIM 1. als stofn. v., puimsteen; 2. als voorwerpsn. m. (-en), stukje puimsteen dat voor het reinigen van de handen wordt gebruikt: waar is de puim? II. PUIM m. (-en), slag, klap, opstopper.

2025-07-28
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

puim

(19e eeuw) (inf.) stomp; klap. • En toen werd hij kwaad, en toen heb ik hem een puim gegeven (“een stomp,” vertolkte Pol) en toen heeft die leelijke geniepigerd mijn tol afgenomen.’ (Tine van Berken: Een klaverblad van vier. 1894) • Een puim voor de test: een slag in het gezicht. (A. Aletrino: Handleiding bij de studie...

2025-07-28
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

puim

m. (-en), puimsteen.