Wat is de betekenis van Puiloog?

2025-07-28
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Puiloog

(...ogen), 1. o., (ongew.) uitpuilend oog; 2. m. en v., iem. die ogen heeft als bjj 1. genoemd; — inz. als naam voor de kolblei, ook koloog genaamd.

2025-07-28
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

puiloog

oog wat uitbol.

2025-07-28
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

puiloog

1. o. puilogen (uitpuilend oog); 2. m. en v. puilogen (iem. met puilogen).

2025-07-28
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

puiloog

(‘puil) (...ogen) 1. o. Eig. puilend oog. 2. m.en v. Metn. persoon met puilogen.

2025-07-28
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

puiloog

(-ogen), 1. o., uitpuilend oog; 2. v./m. iemand die zulke ogen heeft; 3. een van de ben. voor de kolblei.

2025-07-28
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Puiloog

Puiloog o. (-en), uitpuilend oog, een weinig te groot voor de oogkas; —, m. en v. (-en), die zulke oogen heeft.

Gerelateerde zoekopdrachten