Pteróstyrax SIEB. et zucc
Hoge struiken of kleine bomen met enkelvoudige, verspreid staande, gezaagde of getande bladeren; bloemen in grote, eindstandige trossen of pluimen; 5 kelk- en 5 kroonbladen; 10 meeldraden; vruchtbeginsel onderstandig, 3-, zelden 4-5-hokkig; vrucht geribd of gevleugeld, soms behaard.