Pruik (2)
Pruik (2) - m. (-en), man van hooge jaren : de oude pruiken zaten bij elkander; — persoon die aan het oude verkleefd is. ouderwetsch man. PRUIKJE, o. (-s).
J.H. van Dale (1898)
Pruik (2) - m. (-en), man van hooge jaren : de oude pruiken zaten bij elkander; — persoon die aan het oude verkleefd is. ouderwetsch man. PRUIKJE, o. (-s).
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: