Prōtĕro
trīvi, trītum (3); 1. stukwrijven, -drukken, vertreden, vertrappen, ianuam limā, openvijlen, Pl., equitatus aversos, Caes., frumentum, Liv.; overdr., neervellen, Poenos, Hor., aciem hostium, Tac. | fig., met voeten treden, vertrappen, alqm, diep verachten, Cic., urbem, Cornif. rhet.; vernietigen, ...