prondeling
(16e eeuw, vero.) (Mnl. prondelinghe) oude rommel. Reeds bij C. Kiliaan (Etymologicum Teutonicae Linguae). Vgl. meuk*. • Pronselen, bedr. en onz. w., gelijkvl. Ik pronselde, he[b] gepronseld. Bedr., knoeijen, kwanselen: dat werk is verbaasd gepronseld. Onzijd.: hij pronselt zoo wat met dat geld. Bij Kil. prondelen, prondselen. Van hier pronsel...