prolificus
prolíficus (-a, -um), - van Lat. proles (prolis), kroost; facĕre, maken, voortbrengen: kroost voortbrengen: kroost voortbrengend (op ongewone wijze), vivipaar, een nieuwe plant voortbrengend aan de oude, een tak voortbrengend uit een bloem of een bloeiwijze, een bloem voortbrengend uit een andere bloem, een bloeiwijze ui...