Proef
(<OFr.), v. (...ven), PROEVE, v. (-n), 1. (ouderw., gew.) bewijs: elke dag brengt een nieuwe proeve aan dat hij de waarheid gesproken heeft; 2. blijk: ik heb een proef van haar trouw; een schitterende proeve van moed en volharding; 3. onderzoek naar de deugdelijkheid: van iets een proef nemen; iemands trouw op de proef stellen; u stelt m...